Rudy Pieters
2001-07-24
De Morgen

Een verjaardagscadeau voor de Führer

Met de grondigheid waarmee ze miljoenen mensenlevens uitwisten, organiseerden de nazi's ook nog eens de grootste kunstroof uit de geschiedenis. Massa's werken blijven vermist. De laatste krijgsgevangenen onderzoekt hoe de nazi's te werk gingen, hoe de slachtoffers na de oorlog op een kille bureaucratie botsten, en hoe de kunsthandel nog steeds de ogen sluit.

Toen de Amerikanen op 8 mei 1945 een ondergrondse zoutmijn bij Salzburg binnengingen, konden ze hun ogen amper geloven. Het Gentse Lam Gods vonden ze er, en nog duizenden andere topstukken van oude meesters, allemaal voor Hitlers supermuseum in Linz. Het was slechts het topje van de ijsberg.

Het stond letterlijk in dat zo verwenste Verdrag van Versailles (1919), artikel 247, hoofdstuk herstelbeltalingen. Duitsland moest binnen het half jaar de panelen van het Gentse Lam Gods aan België terugbezorgen. De zes zijpanelen hingen al sinds de negentiende eeuw in het Berlijnse Kaiser Friedrichmuseum, het noodlijdende Sint-Baafskapittel had ze indertijd simpelweg verkocht. Door Versailles raakte het wereldberoemde veelluik van de gebroeders Van Eyck onverwachts weer compleet. De nazi's zouden het niet licht vergeten.

Meteen na de Belgische capitulatie in mei 1940 gingen ze in de Sint-Baafskathedraal naar De aanbidding van het Lam Gods zoeken. Tevergeefs. De belangrijkste Gentse kunstwerken hadden beschutting gevonden in een kasteel in het Zuid-Franse Pau, en aanvankelijk zaten ze daar ook veilig. Tot 2 augustus 1942, toen de conservator in Pau een telegram kreeg van zijn Vichy-regering: "Gelieve de panelen van het Gentse Van Eyck-retabel die zich momenteel in het museum van Pau bevinden, aan meneer de directeur-generaal Buchner te overhandigen." Het eigenlijke bevel kwam van Berlijn, van Adolf Hitler. Twee dagen na het telegram vertrok Ernst Buchner, baas van de Beierse musea, met het volledige Genter Altar, ingepakt in tien kisten, naar Duitsland. Op 8 augustus kwam het konvooi in Neuschwanstein aan, het sprookjeskasteel van de gekke Beierse koning Ludwig. (De zijpanelen van Dirk Bouts' Laatste Avondmaal uit de Leuvense Sint-Pieterskerk, eveneens een onderdeel van het Verdrag van Versailles, ondergingen een maand later hetzelfde lot. Op het eind van de oorlog zouden de Duitsers inderhaast ook nog Michelangelo's Madonna-beeld en enkele schilderijen uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk meenemen.) De Rechtvaardige Rechters hadden de Duitsers natuurlijk niet kunnen meenemen, het zijpaneel dat in april 1934 in nog steeds onopgehelderde omstandigheden gestolen werd. Maar ook voor dat stukje Lam Gods hebben ze hemel en aarde bewogen. Drie jaar lang kwam een Duitse Kunstschutz-officier, Oberleutnant Henry Koehn, in Gent naar het paneel speuren.

Dat Buchner niet alleen de 'Duitse' panelen had meegenomen maar meteen het hele veelluik was kenschetsend voor de niets ontziende nazi-strategie om zoveel mogelijk Europese topkunst naar Duitsland over te brengen. Wat de Führer met al die kunst van plan was, kregen de Duitsers een jaar later te horen. Op 20 april 1943, Hitlers verjaardag, maakte een speciale editie van Kunst dem Volk, op de cover het beroemde doek De Schilderkunst van Johannes Vermeer, de voorbereidingen voor een Führermuseum bekend, een supermuseum dat zelfs het Louvre in de schaduw zou stellen. Alle plannen waren al getekend, het complex zou na de oorlog in het Oostenrijkse Donaustadje Linz, de geboortestreek van de Führer, gebouwd worden. Daar, ver weg van het verderfelijke kosmopolitische Wenen, de stad die Hitlers artistieke ambities had gefnuikt, zou de suprematie van de Duitse cultuur met veel omhaal worden geëtaleerd. Voor middelmatige negentiende-eeuwers als Spitzweg, Makart en Grutzner had Hitler al de centrale zalen gereserveerd, naast die van Titiaan, Vermeer en Rembrandt.

In 1943 had het Führermuseum het grootste deel van de buit al binnen. Een twintigkoppige commissie, de Sonderauftrag Linz, had sinds 1939 heel Europa uitgekamd en dankzij onuitputtelijke financiële middelen zware aankopen gedaan bij kunsthandelaars en grote verzamelaars, vaak met de nodige dwang. Bovendien had de Sonderauftrag overal het recht als eerste de krenten uit de geconfisqueerde goederen te halen. De West-Europese musea werden tamelijk ongemoeid gelaten: door de bezetting beschouwden de nazi's die nu toch als hun eigendom. "Het enige wat uit Belgische musea verdwenen is, zijn stukken die aan ministeries waren uitgeleend, maar dat waren niet de topstukken", zegt kunsthistoricus Jacques Lust, die al jaren onderzoek doet naar nazi-kunstroof.

Vermeers Schilderkunst, een van 's werelds meest gegeerde schilderijen, was de grootste trofee van de Linz-commissie. De eigenaars, de Weense broers Czernin, hadden ingestemd met een belachelijk laag bedrag terwijl ze voor de oorlog duizelingwekkende sommen van topverzamelaars hadden afgeslagen - een van de vele duistere verkopen onder de nazi's.

De Amerikanen zouden het doek, nummer 1.096 op de Linz-lijst, in een Oostenrijkse zoutmijn terugvinden, samen met het Lam Gods en duizenden andere kunstwerken. De meeste waren voor Linz bestemd, lezen we in de Amerikaanse inventaris: "Vijfduizend driehonderdvijftig schilderijen van oude meesters (van de 6.755 schilderijen in de hele opslagplaats), 21 hedendaagse schilderijen, 230 tekeningen en aquarellen, 1.039 prenten, 95 wandtapijten, 68 sculpturen, 32 kisten met munten, plus een numismatiekbibliotheek; 128 items wapens en wapenrusting; 79 manden en 43 kisten kunstvoorwerpen; 237 kisten boeken voor de Linz-bibliotheek (komende van Grundlsee), het Gordon Craig-theaterarchief, vermoedelijk voor het Linz-theater bestemd, varia." Allemaal zeer voorlopige cijfers, want pas na de oorlog zou de Führer zijn definitieve keuze maken uit de massa's werken die overal in Duitsland nog lagen opgeslagen.

Hitler was lang niet de enige die kunst verzamelde. Zowat alle nazi-kopstukken hielden er een eigen collectie op na, tot eer en meerdere glorie van vooral zichzelf. Rijksmaarschalk Hermann Göring was Hitlers grootste concurrent. Ook hij beschikte over een aanzienlijk netwerk van agenten en adviseurs, lang niet zo groot als dat van de Führer, maar voldoende groot om aan het eind van de oorlog meer dan tweeduizend kunstwerken bijeen te krijgen in Carinhall, zijn pompeuze jachtdomein buiten Berlijn. Zelfs tijdens belangrijke militaire operaties besteedde de nummer twee van nazi-Duitsland nog buitensporig veel tijd aan zijn collectie en spoorde hij met zijn luxetrein van galerie naar verzamelaar naar opslagplaats.

Wat Hitler en Göring kochten en roofden, was slechts het topje van de ijsberg. In al de bezette gebieden was nog een hele batterij nazi-organisaties actief, die alle mogelijke goederen in beslag namen, ook kunst en andere cultuurgoederen. Het ging vooral, maar niet uitsluitend, om joodse eigendommen.

Een van de beruchtste organisaties was de Einsatzstab Reichtsleiter Rosenberg (ERR). Aanvankelijk had partij-ideoloog Alfred Rosenberg die opgericht om boeken en documenten van de politieke vijanden te verzamelen, vooral van joden, vrijmetselaars, socialisten en communisten. Na de oorlog zou een nieuwe superuniversiteit, de Hohe Schule, die massa materiaal bestuderen. In België begon de ERR in de zomer van 1940 systematisch alle verdachte verenigingen en prominenten te bezoeken, onder meer de synagogen, de loges, de bibliotheek van dagblad Vooruit, de woningen van gevluchte politici als Gutt, Spaak, Huysmans en Van Zeeland. Op 26 en 27 november 1940 vertrokken de eerste 166 kisten naar Berlijn. Drie jaar later zaten ze al aan achthonderd kisten, naar schatting 120.000 boeken en archiefstukken.

Gaandeweg ging de ERR ook kunstwerken in beslag nemen. In Frankrijk alleen al ging de Einsatzstab er met meer dan twintigduizend werken uit grote joodse privé-verzamelingen vandoor. In België was de ERR vanaf 1942 nauw betrokken bij de Möbelaktion, de systematische ontruiming van woningen van gedeporteerde joden. In de twee jaar dat ruim 25.000 joden via Mechelen naar Auschwitz werden gedeporteerd, werden zeven- tot achtduizend woningen leeggehaald. De ERR haalde er de waardevolle kunstwerken uit, de meubels gingen onder meer naar de Duitse slachtoffers van geallieerde bombardementen. De dienst-Rosenberg alleen al roofde in België minstens 885 kunstwerken en kunstvoorwerpen van joodse eigenaars.

Door de honger van de partijkopstukken en de efficiëntie van organisaties als de Sonderauftrag Linz en de ERR kreeg de Duitse kunstroof een omvang die in nog geen enkele andere oorlog vertoond was. Met de grondigheid waarmee ze in 1937 de Duitse musea van 'ontaarde' kunstwerken hadden gezuiverd, roofden de nazi's tijdens de bezetting alle mogelijke cultuurgoederen uit de bezette gebieden. Over de omvang van de buit lopen de cijfers sterk uiteen. Tienduizenden, honderdduizenden, zelfs miljoenen werken, wordt gezegd. En ook: 20 procent van de Europese kunst. Het probleem is dat veel auteurs onduidelijk zijn over hun criteria: tellen ze alleen de topwerken of ook de mindere stukken, alleen schilderijen of ook andere disciplines, alleen de schone kunsten of ook de toegepaste kunsten (zilver, glas, meubels), alleen kunst of ook de andere cultuurgoederen (bibliotheken, archieven), alleen wat naar Duitsland vervoerd werd of ook wat in depots in de bezette gebieden achterbleef? Als je bovendien een bibliotheek meetelt, beschouw je die als één item, of neem je het aantal boeken in het totaalcijfer op? In het laatste geval zit je natuurlijk meteen aan miljoenen.

"Al die cijfers worden door elkaar gegooid", zegt Jacques Lust. "Onderzoekers doen heel weinig pogingen om de juiste cijfers te achterhalen, ze compileren meestal, ze nemen cijfers over die al eens gepubliceerd zijn, herinterpreteren die en gooien al die cijfers, die al dubieus zijn, van al die landen nog eens samen. Een deel van die cijfers is propagandistisch, want ieder land had meteen na de oorlog ineens veel meer verloren dan in werkelijkheid geroofd was."

Volgens de Amerikaanse historicus Jonathan Petropoulos, een internationale autoriteit op het vlak van nazi-kunstroof, ging het in de schone kunsten alleen al om 150.000 werken in West-Europa en een half miljoen werken in Oost-Europa. Maar ook hij kan niet anders dan "het ruwe en zelfs speculatieve karakter van die schattingen" benadrukken. In elk geval ging het om een massale, systematische roofoperatie. "Het is zeker de grootste roof in de geschiedenis, dat is duidelijk", zegt Jacques Lust.

Zoutmijndepot

Na de bevrijding vonden de geallieerden meer dan 1.400 depots met geroofde cultuurgoederen. De waardevolste werken waren op afgelegen plaatsen terechtgekomen. De ERR huurde zes grote domeinen, in dichtbeboste berggebieden. Neuschwanstein was er een van.

Eind 1943 - de oorlogskansen waren toen gekeerd - besliste Hitler al zijn topwerken even ten oosten van het Oostenrijkse Salzburg, in een veertiende-eeuwse ondergrondse zoutmijn boven het dorpje Altaussee, te centraliseren. Het was een bijna onmogelijke opdracht. Van februari 1944 tot kort voor de Duitse overgave moesten de kunstwerken de bergen in via twee hoge bergpassen. Vrachtwagens konden er 's winters niks beginnen, dus kwamen er tanks en ossen aan te pas. In de mijn zelf waren de oude zoutkamers enkel door een lage, twee kilometer lange gang bereikbaar, het enige transport bestond in een karretje dat, door een kleine benzinemotor aangedreven, met een slakkengang vooruitging.

Toen de vijand in zicht kwam, nam Gauleiter Eigruber Hitlers verschroeide-aardebevel zo letterlijk dat hij de hele mijn vol explosieven liet steken. Berlijn floot Eigruber nog wel terug, maar de chaos was toen al te groot, de Gauleiter legde het bevel naast zich neer, een van 's werelds grootste kunstschatten dreigde vernietigd te worden. Maar op 3 mei, vijf dagen voor de Amerikanen zouden arriveren, brachten Oostenrijkse mijnarbeiders de 250 kilo zware bommen weer naar buiten. (De mijn is nog steeds te bezoeken. Vreemd genoeg wordt ze op de website aangekondigd als de plaats waar "een groot deel van het Europese culturele erfgoed beschermd werd tegen het geweld van de Tweede Wereldoorlog".)

Het Lam Gods was het allereerste werk dat naar huis terugkeerde. Op 3 september 1945 overhandigden de Amerikanen het aan prins Karel tijdens een plechtigheid in het koninklijk paleis. Massa's andere kunstwerken zijn ruim een halve eeuw later nog steeds niet terecht. Ze hangen in publieke en particuliere verzamelingen, al dan niet met medeweten van de huidige eigenaar. Ronald Lauder, voorzitter van het New Yorkse Museum of Modern Art en van de joodse Commission for Art Recovery, noemt ze de laatste krijgsgevangenen en schat hun aantal op 110.000 (enkel kunstwerken), met een gezamenlijke waarde tussen de 10 en 30 miljard dollar. "De hoge cijfers doen me besluiten dat ieder instituut, ieder kunstmuseum en iedere privé-verzameling enkele van die vermiste werken bezit."

 
     
     
     
     
   
 
ErDaSys (c) 2004